Princes Glansje lachend en zwaaiend uit haar kasteeltoren

Glansje en het
Kastanje mannetje

Lang, heééél lang geleden...

...toen er nog geen tandartsen waren - dat is dus echt heel erg lang geleden - was er een land waar iedereen een gaaf gebit had. Wat zeg je nu? Had iedereen een gaaf gebit? Niemand een gaatje, helemaal niets? Ja, zo was het. Alle mensen hadden mooie, witte tanden en kiezen. En Glansje had de mooiste. Haar tanden straalden je al van verre tegemoet. Ze waren zo mooi en glansden zo sterk, dat als ze in de ochtend vanuit haar torenkamertje naar buiten keek de mensen in het land een zonnebril moesten opzetten. Omdat de zonnestralen weerkaatsten in haar lach. Haar naam was dan ook niet toevallig Glansje, maar dat had je natuurlijk al begrepen.

Het was september. Koning Karel en Koningin Karlijn, de vader en moeder van Glansje, zaten in hun luie stoel met fluwelen kussentjes op het balkon van het paleis. Wie goed luisterde, hoorde een zacht ‘grrrrmf, grrrmf’. Koning Karel was stiekem ingedut en een beetje aan het snurken. Dat doet jouw vader vast ook wel eens. In de tuin speelden de kinderen, vrolijk als altijd. Ook de zon was blij en deed haar best om iedereen met haar stralen te verwarmen. Hmm, heerlijk! Glansje en Tom, haar beste vriend, speelden in de paleistuin. Op zoek naar een nieuw avontuur. Je weet, daar hielden ze van. Zeker Tom, een stoere jongen die nergens bang voor was.

‘Lief meisje en lieve jongen, jij met je stralende tanden,’

klonk een heel zacht, bijna onhoorbaar stemmetje. Glansje en Tom keken elkaar vragend aan. Hadden zij het allebei gehoord? ‘Ja, jullie, ik ben hier,’ klonk het stemmetje weer, nu iets luider. Glansje en Tom keken elkaar nog eens aan en toen in de richting van waaruit het stemmetje had geklonken. Net iets verder dan de schoenen van Glansje lag een grote kastanje. ‘Jawel, ik kan praten,’ zei het stemmetje weer. ’Dat doen wij kastanjes nooit, uhh nooit met mensen bedoel ik dan. Maar voor deze keer durf ik het wel. Ik heb namelijk een grote wens en dacht dat jullie mij misschien willen helpen.’ Je begrijpt zeker wel dat Glansje en Tom erg verbaasd en verrast waren. Een pratende kastanje, dat kan toch alleen in sprookjes. ‘Natuurlijk helpen wij je,’ zei Glansje glimlachend na een moment van stilte. ‘Wat is je wens dan?’ Ze kropen naar de kastanje toe om hem goed te kunnen horen en de kastanje begon aan een lang en bijzonder verhaal. Hij vertelde over de oude kastanjeboom in de paleistuin en dat deze oude boom bij een familie hoort. Maar ook dat de familieleden

elkaar bijna nooit kunnen zien. Omdat ze zo ver van elkaar af staan. Soms zelfs in andere, verre landen. Toen vertelde hij over één bijzondere kastanjeboom. Een boom ver voorbij het grote bos en de bergen. ‘En willen jullie weten waarom die boom zo bijzonder is?,’ zei de kastanje tenslotte. Nou, dat had hij Glansje en Tom niet hoeven vragen. Natuurlijk wilden ze dat weten! ‘Nou, hij is de vader van de oude kastanje in de paleistuin en over een maand is hij jarig. Dan viert hij zijn duizendste verjaardag. Jullie begrijpen dus wel dat ik graag op verjaardagsvisite ga, maar dat kan natuurlijk niet. De oude kastanjeboom zelf heeft grote wortels, diep in de grond en ik heb geen benen dus kan ik niet lopen.’ Glansje en Tom begrepen het wel. Bij zo’n bijzondere verjaardag wil je natuurlijk maar wat graag zijn. Maar ja, hoe moest dat dan? Achter het grote bos en de bergen mochten zij natuurlijk niet komen. Dat was veel te ver. Daarbij, niemand zou hun verhaal geloven. Ze dachten en dachten. De kastanje keek hun verwachtingsvol aan. Zouden ze een oplossing vinden…

Opeens sprong Tom omhoog. Zo hoog dat hij bijna tegen een lage tak botste. Glansje en de kastanje schrokken er van. ‘Ik weet het,’ schreeuwde hij. ‘Jij krijgt benen, je wordt een kastanje-mannetje!’ De kastanje keek Tom aan met een gezicht alsof hij het niet kon geloven. ‘Benen, zodat ik zelf kan lopen?,’ zei hij met een trillend stemmetje. ‘Dat zou echt bijzonder zijn.’ Glansje snapte het plan van Tom, raapte de kastanje op en zei:

‘Kom mee, op naar de keuken van het paleis.’

In de keuken van het paleis aangekomen, zagen ze dat de kok druk bezig was met het maken van lekkere bonbons. Er stonden al twee volle schaaltjes klaar. Zijn schort zat onder de chocolade, aardbeiensaus en room. Gek genoeg zat er ook wat marsepein bij zijn mondhoeken. Hoe kon dat nu? Hij had er vast zelf net een paar geproefd. Tja, hij moest er natuurlijk wel zeker van zijn dat ze goed smaakten voordat hij ze aan de koning gaf. ‘Niet te veel snoepen hè,’ riep Glansje hem lachend toe. ‘En straks wel goed je tanden poetsen hoor!’ ‘Natuurlijk lieve Glansje, dat weet ik toch. Anders krijg ik vieze tanden en misschien wel een gaatje,’ zei de kok met een grote grijns en met zijn grote handen op zijn toch iets te grote buik.

‘Wat kan ik voor jullie doen? Jullie zijn vast weer bezig met een groot avontuur.’ Glansje wilde bijna gaan vertellen over hun gesprek met de kastanje, maar bedacht zich net op tijd. Sommige dingen kan je maar beter niet aan grote mensen vertellen, zeker niet als het over sprekende kastanjes gaat. ‘We hebben kleine houten stokjes nodig, een klein keukenmesje en een aardappel.’ De kok keek een beetje vreemd, maar liep toen toch naar de grote keukenkast en pakte de spullen waarom Glansje had gevraagd. ‘Hier en doe er voorzichtig mee,’ zei hij. Toen liep hij met zijn schaaltjes met bonbons de keuken uit, terwijl hij met zijn linkeroog naar één bonbon keek. Die was misschien toch niet mooi genoeg voor de koning, dacht hij. Was het niet beter om die bonbon zelf maar op te eten? Toen de kok in de gang verdwenen was, gingen Glansje en Tom direct aan het werk.

Van de houten stokjes maakten zij twee benen en twee armen. Uit de aardappel sneden ze een lijfje, voetjes en handen.

Toen zagen ze nog een plakje marsepein liggen. Tom sneed er een groen jasje en een broekje uit, dat ze om de houten beentjes, armpjes en het aardappellijfje wikkelden. ‘Zo, die is klaar,’ zeiden ze tegelijk. ‘Wat ben ik mooi geworden,’ riep de kastanje die nu een kastanje-mannetje was geworden. Voorzichtig stond hij op en liep een paar pasjes op de keukentafel. Eerst ging het nog niet zo makkelijk, maar al snel holde hij in een drafje heen en weer. 

‘Pas op!,’

riep Glansje nog maar het was al te laat. Het kastanjemannetje keek niet goed uit en met een kleine zwaai gleed hij uit in een restje slagroom. Ze moesten er alle drie hard om lachen. ‘Lieve Glansje en Tom, jullie hebben mijn grootste wens vervuld. Ik ben jullie heel dankbaar maar ik moet nu gaan, want de weg is lang. En ik ben maar klein, dus het is de hoogste tijd,’ zei het kastanje-mannetje met een plechtige stem.

Dat betekent dat hij de woorden uitsprak alsof hij een belangrijke mededeling deed. Glansje was er blij en tegelijk verdrietig van. Gelukkig hadden ze hem kunnen helpen en kon hij nu naar de verjaardag toe. Maar het was ver, heel ver en hij had maar kleine beentjes. Toen kreeg ze een idee. Ze pakte een paar walnoten uit de keukenkast en zei ‘Kom mee jullie, naar buiten. Ik ga vervoer regelen...’

Buiten gekomen holde Glansje meteen naar de kastanjeboom. Tom en het kastanje-mannetje holden achter haar aan, waarbij Tom voorzichtig zijn voeten moest neerzetten om niet per ongeluk op het kastanje-mannetje te gaan staan. ‘Eekhoorntje, lief eekhoorntje!,’ riep Glansje zachtjes. ‘Wil jij het kastanje-mannetje op je rug nemen en hem naar de oude, jarige kastanjeboom brengen? Dan krijg je deze heerlijke walnoten. En als je terugkomt dan heb ik er nog meer voor je.’ Voorzichtig legde Glansje de walnoten op een blad. Toen gaf ze het kastanje-mannetje een dikke knuffel en wenste hem een goede reis. Ook Tom, best wel een stoere jongen, zei ‘Dag’, terwijl hij een kleine traan over zijn wang voelde rollen. Stilletjes gingen ze achter een struikje staan en wachtten af. Het duurde niet lang. Het eekhoorntje sprong van tak naar tak en kwam toen langs de stam naar beneden. Van achter de struik zagen Glansje en Tom het kastanje-mannetje op zijn rug klimmen. Hij hield zich stevig vast en toen…roetsj, daar ging hij. Ze zagen een wuivend handje. ‘Ik kom zeker weer teruuggggg,’ klonk het nog tussen de bladeren door. Vanaf het balkon werd geroepen. ‘Glansje.., Tom..., komen jullie even binnen? Er liggen hier nog twee heerlijke bonbons voor jullie!’ Tom keek Glansje aan: ‘Maar twee?’ En ze moesten weer hard lachen.

Die stoute kok toch. Ze gingen snel naar binnen, in de hoop op tijd te zijn. Half achter het gordijn van het raam van de koninklijke kleedkamer keek Koningin Karlijn met een ondeugend lachje naar de kinderen. Met haar witte zakdoek veegde ze wat slagroom van haar lippen. Af en toe snoepen is helemaal niet erg. Dat doen zelfs koningen en koninginnen. Als je maar niet teveel bonbons eet. En als je maar twee keer per dag twee minuten je tanden poetst!

En zo was er weer een avontuur voorbij en was iedereen weer gelukkig. De zon hing al laag aan de hemel en de dag zou snel ten einde lopen. Een dag als alle andere dagen in Glansrijk. Een dag met alleen maar gelukkige mensen. Vooral de kinderen. En jij, wat ga jij doen? 

Misschien staat er wel een kastanjeboom bij je in de buurt. Een hele oude.