Princes Glansje lachend en zwaaiend uit haar kasteeltoren

een donkere schaduw over
Glansrijk

Lang, heééél lang geleden...

...toen er nog geen tandartsen waren - dat is dus echt heel erg lang geleden - was er een land waar iedereen een gaaf gebit had. Wat zeg je nu? Had iedereen een gaaf gebit? Niemand een gaatje, helemaal niets? Ja, zo was het. Alle mensen hadden mooie, witte tanden en kiezen. En Glansje had de mooiste. Haar tanden straalden je al van verre tegemoet. Ze waren zo mooi en glansden zo sterk, dat als ze in de ochtend vanuit haar torenkamertje naar buiten keek de mensen in het land een zonnebril moesten opzetten. Omdat de zonnestralen weerkaatsten in haar lach. Haar naam was dan ook niet toevallig Glansje, maar dat had je natuurlijk al begrepen. 

Glansje had ook een vriendje. Hij heette Tom. Een stoere jongen met lange armen, sproeten en een gulle lach. Hij was nergens bang voor, net zoals Glansje zelf. Dat zij zo stoer was, is trouwens maar goed ook. Dat lees je verderop in dit sprookje.

Glansje en Tom speelden vaak in de tuin van het paleis. Die was erg mooi. Vijvers met glinsterende vissen, prachtige bloemenperken vol van kleur en geur. Met vlinders, bijen en van die kleine beestjes met een rood schildje en zwarte stipjes… hoe heten die ook al weer? In de paleistuin waren natuurlijk ook speeltuinen en bootjes. Met altijd vrolijk spelende kinderen. Ja, Glansrijk was een prachtig land. Ik zou er zelf ook graag willen wonen. Jij ook?

Op een mooie zomerdag stond Glansje vrolijk als altijd op uit haar bedje. Meteen holde ze naar haar badkamertje om haar tanden te poetsen. Maar wat was dat nu, de tandenborstel was verdwenen. Ze zocht en zocht. Onder de wastafel, in het kastje en tussen de washandjes, van die mooie roze met een kroontje erop geborduurd. Maar niets. ‘Hoe kan dat nu?,’ dacht ze. Net toen ze het aan haar moeder, Koningin Karlijn wilde vragen hoorde ze stemmen. 

Veel stemmen. Beneden bij de ophaalbrug stonden honderden mensen. Vaders, moeders, opa’s en oma’s. En natuurlijk kinderen. Het leek wel of alle mensen uit heel Glansrijk naar het paleis waren gekomen. Glansje luisterde en luisterde nog eens goed. Dat kon gewoon niet waar zijn!

‘Koning Karel, onze tandenborstels zijn verdwenen. Niemand heeft er nog één, allemaal weg. Wat is er aan de hand?’

Koning Karel en Koningin Karlijn kwamen meteen naar buiten. Maar een antwoord op die vraag hadden zij niet. Zelf hadden zij ook al uren naar hun tandenborstel gezocht. Koning Karel, die alle mensen in Glansrijk graag gelukkig zag, wilde ter geruststelling net iets zeggen toen er plotseling een grote schaduw over de mensen kwam. Bang was hij niet, maar hij schrok toch wel een beetje. Was het een zonsverduistering? Nee, daar hadden zijn geleerden niets over gezegd. Maar wat was het dan wel? Hij keek omhoog en... werd helemaal wit. Van schrik natuurlijk. Want boven het kasteel zweefde een draak. En geen kleintje ook. Zijn lijf leek net zo groot als het paleis. Hij had twee enorme grote vleugels, een gekartelde staart en vier poten met grote klauwen. Maar dat was nog niet alles. De draak had wel zes koppen. Zes! En bij drie daarvan stond de bek helemaal open. Hij zag paarse tongen en wel honderden tanden en kiezen die ook nog eens geelkleurig en heel vies waren. Droom ik nu?, dacht hij. 

Alle mensen keken ook omhoog en gilden het uit. In paniek renden ze alle kanten op. Al schreeuwend, buitelden ze over elkaar heen. Niet zo vreemd, dat zou jij toch ook hebben gedaan? Toen vloog de draak weer verder. Al snel was hij achter de bomen van het bos verdwenen. Glansje was natuurlijk ook geschrokken, dat wel. Maar bang, nee dat was ze niet. De draak zag er dan wel eng uit, maar was hij ook gevaarlijk? Hij had toch niemand iets gedaan? Meteen holde ze naar het huis van Tom. Onderweg kwam ze hem al tegen. Met een rood hoofd riep hij haar al tegemoet: ‘Heb je die draak gezien? Waar komt hij vandaan en wat doet hij hier in Glansrijk? Dat moeten we onderzoeken, ik ruik een groot avontuur.’

draken komen toch alleen maar voor in sprookjes! 

Meteen gingen ze op pad, richting het bos, waar de draak uit het zicht was verdwenen. Ze liepen en liepen, langs weilanden en door het bos, verder en verder. Zo nu en dan zagen ze geknakte bomen, alsof een storm ze doormidden had gebroken. Ze waren op de goede weg, hier moest de draak voorbij gevlogen zijn. Toen ze bij de bergen kwamen, hield het spoor op. Glansje en Tom keken om zich heen. Opeens riep Tom: ‘Kijk daar, een ingang van een grote donkere grot, net achter die struiken.’ Een beetje bang en met knikkende knieën liepen ze de grot in. Het was er donker en het rook een beetje vies. Gelukkig had Tom een fakkel - dat is een soort grote kaars - aangestoken. Die Tom, een echte avonturier, altijd goed voorbereid op stap. Achterin de grot hoorden ze gerommel en gesnuif. 

Voorzichtig liepen ze verder, stapje voor stapje. En daar zat hij, rustig achter een hoop stenen. Hij was druk bezig, dat zagen ze meteen. Maar wat deed ie daar nu? Ongelooflijk gewoon. Hij was zijn tanden aan het poetsen! Met wel zes tandenborstels tegelijk.

‘Wat ben jij een stoute draak!,’

riep Glansje stoer. Naast de draak lag een hele grote stapel tandenborstels. Een berg zo hoog dat ze helemaal tegen het plafond van de grot lagen gestapeld. Alle kleuren en maten door elkaar heen. ‘Je hebt alle tandenborstels uit Glansrijk gestolen, dat is echt niet lief.’ Een beetje geschrokken en schuldbewust keek de draak op. Toen begon hij te huilen. Tranen met tuiten. Zo veel tranen dat er een stroompje de grot uit liep. ‘Maar ik bedoelde het helemaal niet kwaad ,’ zei de draak met zachte stem. ‘Mijn tanden zijn zo vies. Toen ik vier weken geleden op vakantie ging, ben ik mijn drakentandenborstel vergeten!’ Glansje en Tom moesten er om lachen. Wat een domme draak. Wie vergeet er nu zijn tandenborstel als ie met vakantie gaat? Maar een beetje zielig was het ook wel. 

ALs je je tanden niet goed poetst, dan krijg je namelijk gaatjes.

Cariës heet dat met een moeilijk woord. En als je een draak bent met zoveel tanden, dan is dat natuurlijk helemaal niet leuk. ‘Weet je wat,’ zei Glansje. ‘Als jij belooft dat je onze tandenborstels terugbrengt, zorg ik ervoor dat de bezemmaker van Glansrijk een grote drakentandenborstel voor je maakt. Dat beloof ik!’ De draak maakte een sprongetje van blijdschap. De hele grot trilde er van. ‘Wil je dat echt voor mij doen?,’ sniffelde hij tussen zijn laatste tranen door. En zo gebeurde het. Eenmaal terug bij het paleis gingen Glansje en Tom naar de bezemmaker.

Die liet meteen zijn bezem vallen en ging aan de slag. Nog voor de zon onderging, was de tandenborstel klaar. Alle mensen uit Glansrijk kwamen kijken. En luisteren…want zo’n raar verhaal hadden ze nog nooit gehoord. Een draak die op vakantie gaat. En die dan ook nog eens zijn tandenborstel vergeet. Toen de draak weer aan kwam vliegen, met alle tandenborstels in zijn klauwen, stonden alle kinderen hem al zingend en juichend op te wachten. Met een grote lach gaf Koning Karel de draak zijn nieuwe tandenborstel.

‘En goed poetsen hoor!,’

riep hij de draak nog na toen hij zijn vleugels weer uitsloeg om weg te vliegen. Net voordat hij uit het zicht verdween, gaf hij nog een knipoog… uhhh, wel zes dus in één keer. Maar dat is niet zo moeilijk als je zes koppen hebt. En zo was iedereen In Glansrijk weer gelukkig als altijd. En mocht je nu denken hoe het toch kan dat iedereen in de grote stapel tandenborstels weer zijn eigen tandenborstel vond… tja, daar weet ik het antwoord ook niet op.

Misschien is het in Glansrijk wel zo dat iedereen een tandenborstel heeft met zijn naam erop. En zo met hulp van zijn nieuwe vriendin Glansje kon de draak weer zijn grote drakentanden poetsen, want zelfs een draak met zes koppen moet twee maal per dag zijn al tanden poetsen.