Princes Glansje lachend en zwaaiend uit haar kasteeltoren

Glansje en de
toverlamp

Lang heééél lang geleden...

...toen er nog geen tandartsen waren - dat is dus echt lang geleden - was er een land met alleen maar gelukkige mensen. Vooral de kinderen waren blij. Dat kwam ook, omdat ze allemaal schitterende witte tanden en kiezen hadden. En Glansje, een prinsesje, die had wel de mooiste. Ze waren zo mooi en glansden zo sterk, dat als ze in de ochtend vanuit haar torenkamertje naar buiten keek de mensen in het land een zonnebril moesten opzetten, omdat de zon haar tanden nog witter liet stralen. Ze heette niet toevallig Glansje, maar dat had je natuurlijk al begrepen. 

In Glansrijk was het een drukte van belang. Na weken van voorbereiding aan het hof van Koning Karel en Koningin Karlijn was het nu dan eindelijk zover. Badroelboedoer, een sultan - dat is een soort koning - uit een land ver weg, was in Glansrijk op bezoek. Het was dus groot feest. Koning Karel en Koningin Karlijn waren natuurlijk een beetje zenuwachtig. Met Badroelboedoer waren ook zijn dochter Jasmine en schoonzoon Alladin op bezoek. Jasmin en Alladin waren niet lang daarvoor getrouwd, dat deden ze heel lang geleden vaak al op jonge leeftijd. Nadat Badroelboedoer was uitgerust van zijn lange reis, zat hij nu blij aan de feestelijk gedekte eettafel. Naast hem stonden een paar van zijn bedienden. Ze waren rijk gekleed en hadden en een mooi geweven tulband op hun hoofd. Onder de tulband kwamen zweetdruppeltjes tevoorschijn. Niet zo raar, want de mooi versierde houten kisten die zij droegen, zaten vol met cadeaus voor Koning Karel en Koningin Karlijn.

Fijn geweven kleden, sieraden en dikke boeken vol met kennis. 

De sultan was namelijk een wijs man. Zo wist hij veel over sterrenkunde. En je weet misschien dat dat heel lang geleden belangrijk was bij het maken van grote reizen over de wereld. Aan de nachtelijke hemel hebben alle sterren een eigen plaatsje. Zo staat de Poolster altijd in het noorden aan de hemel en helpt hij je dus om de juiste richting te kennen. Kijk op een donkere nacht maar eens naar de sterrenhemel. 

In de tuin van het paleis zat Alladin eenzaam op een stenen bankje.

Hij keek een beetje verdrietig. Met zijn linker hand wreef hij met een zijden zakdoek over een mooie, zilveren olielamp. Het leek wel of hij de lamp wilde oppoetsen. ‘Wat kijk jij verdrietig?,’ zei Glansje, die net even een ommetje in de tuin maakte om een frisse neus te halen. ‘Is er iets ergs gebeurd?’ Alladin keek Glansje met zijn bruine ogen aan. ‘Het spijt mij dat ik op het feest ter ere van ons bezoek niet vrolijk ben. Maar weet je, in mijn land gaat het de laatste tijd niet zo goed met de kinderen en ik weet niet hoe ik ze kan helpen.

Daarom wreef ik met mijn zakdoek over de wonderlamp, maar die doet het al jaren niet meer.’ Glansje keek verbaasd. Een wonderlamp, een lamp die een probleem oplost? Nee, daar had ze nog nooit van gehoord. Alladin zag haar verbaasde gezicht en moest een beetje lachen. ‘Ik zal het je uitleggen. Het is een lang verhaal, maar zonder deze wonderlamp was ik nooit met mijn geliefde Jasmine getrouwd. Luister…’ En Alladin begon zijn bijzondere verhaal.

‘Nu ben ik een prins, maar vroeger was ik arm.'

'Mijn vader was kleermaker en toen hij stierf hadden mijn moeder en ik nog minder te eten. Op een dag kwam er een man uit een ver land. Hij zei dat hij de broer van mijn vader was en vroeg mij om hulp bij het vinden van een bijzondere schat. Ik hielp hem en na een lange reis vonden we de schat in een diepe, donkere grot. Het was een grote schat met veel kostbaarheden zoals gouden ringen, zilveren schalen en prachtige juwelen. Toen ik uit de grot wilde klimmen bleek dat hij helemaal geen broer van mijn vader was, maar een slechte tovenaar. Hij sloot mij op in de grot.’ Een traantje liep over de wang van Alladin naar beneden. Glansje had medelijden met hem. ‘Maar hoe ben je dan uit de grot gered?, ‘vroeg zij. Alladin tilde de olielamp omhoog. ‘Ik vertelde je al, dit is geen gewone lamp,’ zei hij en hij hield de lamp omhoog. ‘Het is een toverlamp. Ik ontdekte dat toen ik er in de donkere grot over wreef. Eerst hoorde ik een luide knal en er toen kwam er opeens een geest uit de lamp. Nu moet je weten dat hij al honderd jaar in de lamp opgesloten had gezeten.

Hij was dus heel blij toen hij uit de lamp kwam en ik mocht als dank voor zijn bevrijding dan ook drie wensen doen. Mijn eerste en grootste wens was te trouwen met Jasmine. Ik ontmoette haar maanden eerder toen ze ongesluierd op weg was naar het badhuis. En ik was meteen verliefd.’ Nu keek Glansje toch verbaasd. ‘Maar trouwen doe je toch uit liefde voor elkaar, niet door te toveren?,’ riep ze Alladin toe. ‘Natuurlijk, lieve Glansje,’ zei Alladin, ‘Jasmine werd ook verliefd op mij maar zoals ik je zei, ik was een arme jongen en geen prins. En Badroelboedoer, de sultan, wilde zijn dochter alleen uithuwelijken aan een rijk man. Dus wreef ik over de wonderlamp en deed ik mijn eerste wens. Ik vroeg de geest veertig potten met goud aan de sultan te brengen en een sprookjeskasteel voor mij te bouwen. Toen de sultan dit alles zag, mochten Jasmine en ik trouwen. Je begrijpt, we waren heel gelukkig en begonnen meteen met de voorbereiding van een groot huwelijksfeest.’

Glansje keek naar de mooie bloemen aan de rand van de vijver. Een blauwe libelle zweefde over het water. Wat een mooi verhaal, dacht ze. Jammer dat Tom, haar beste vriend, er nu niet was. Maar ze zou het morgen zeker aan hem vertellen. Naast haar zuchtte Alladin en op zachte toon ging hij verder met zijn verhaal.

‘Helaas ontdekte de slechte tovenaar dat ik uit de grot was ontsnapt en nog in leven was. Op een slechte dag in het donker van de nacht sloop hij ons paleis binnen, stal de wonderlamp en ontvoerde Jasmine. Badroelboedoer was heel erg boos. Hij was zelfs zo boos dat hij zei mij te zullen laten doden als ik Jasmine niet binnen een maand bij hem terug zou brengen.’ Alladin zuchtte even… ‘Samen met de geest reisde ik dagenlang door de woestijn en wouden en vond de slechte tovenaar. Na een gevecht wist ik Jasmine gelukkig te bevrijden. Daarvoor moest ik wel de wonderlamp gebruiken en dus deed ik mijn tweede wens. Niet veel later trouwden we en we zijn nu heel gelukkig samen.’

‘Wat een spannend en mooi verhaal,’ zei Glansje na een korte stilte. ‘Door liefde en door samen te werken overwin je het slechte altijd. Zelfs een slechte tovenaar. Dat blijkt maar weer eens!’ Ze keek naar de wonderlamp. En naar Alladin die nu weer verdrietig in de verte keek. ‘Als jullie nu zo gelukkig zijn, waarom ben je dan toch zo bedroefd?’ vroeg ze hem.

Alladin zuchtte nog eens diep. ‘Ach, lieve Glansje,’ zei hij. ‘Dat ik zorgelijk en bedroefd ben komt door iets heel anders. In Glansrijk zie ik allemaal gelukkige en blije kinderen. Net als jij hebben ze allemaal schitterende tanden. Bij ons is dat anders. Niet dat we ongelukkig zijn hoor, zeker niet. Maar bij grote feesten genieten kinderen graag van de vele zoete gerechten die onze ouders en grootouders vroeger al maakten. Baklava bijvoorbeeld, een heerlijk gerecht van bladerdeeg. Eet je zoet, dan spreek je zoet, zeggen de mensen in mijn land wel eens. Al dat lekkers is natuurlijk heerlijk, maar voor de kiezen en tanden is het niet goed. En dus zijn er best veel kinderen van wie de tanden niet meer schitteren of die zelfs gaatjes in hun tanden hebben.’ Alladin zuchtte nu extra diep. ‘Ik zou zo graag wensen dat ze allemaal een schitterend gebit hebben, net zoals jij. Maar ik kan nu niets meer wensen. Als dank voor de hulp van de geest heb gewenst dat hij nooit meer terug in de wonderlamp hoefde. Dat was de derde en dus de laatste wens die ik mocht doen. De wonderlamp doet het niet meer, hoe vaak ik er ook met mijn zakdoek over wrijf en hoe mooi die ook glanst.’

Toen Glansje dit hoorde keek zij Alladin stralend aan. ‘Zal ik dan eens voor je toveren?,’ riep ze en meteen holde ze naar het paleis. Alladin keek haar verbaasd na. Wat was dit nu, kon Glansje misschien ook toveren?

Even later kwam Glansje vrolijk huppelend terug. En achter haar aan huppelde een groepje kinderen mee te zingen uit volle borst: ‘Wil je mooie tanden, wil je ze stralend wit, poets ze voor het slapen gaan en je krijgt vanzelf een gezond gebit!’

In de kar lag een grote stapel met tandenborstels. Grote en kleine, in mooie frisse kleuren. Samen met Glansje had hij ze uit de voorraadkamer van Koning Karel en Koningin Karlijn gehaald. Het was een cadeau voor Alladin. En natuurlijk voor alle kinderen uit zijn land. Alladin straalde van blijdschap, nu had hij geen zorgen meer. ‘Voor je de reis naar huis maakt, krijg je ook nog poetstips van mij mee,’ riep Glansje Alladin nog toe, ‘Ik schrijf ze vandaag nog voor je op.’

Voor jou hoeft Glansje dat natuurlijk niet meer te doen. Jij kent de poetstips toch al? Maar mocht je ze toch even zijn vergeten…

  1. Doe een beetje tandpasta op je tandenborstel en begin met de bovenkant van je gebit. Poets de buitenkant van je tanden en kiezen.
  2. Ga verder met de bovenkant. Poets nu de kauwvlakken van je tanden en kiezen.
  3. Poets nu de binnenkant van je boventanden en – kiezen.
  4. Dan ga je verder aan de onderkant van je gebit. Poets eerst de buitenkant van je tanden en kiezen.
  5. Nu poets je de kauwvlakken van je onderkiezen goed.
  6. Je bent bijna klaar! Alleen nog de binnenkant van de je tanden en kiezen.     

In het paleis was het die avond groot feest. En toen de zon al lang onder was, ging Glansje tevreden naar haar bedje. Echter niet voordat ook zij, net als jij elke avond, haar tanden had gepoetst. Om ze morgen weer te kunnen laten schitteren in de ochtendzon. Slaap lekker. Die nacht leek de Poolster extra hard te stralen aan de nachtelijke hemel.